De Bilt heeft zich vanaf de twaalfde eeuw langzaam ontwikkeld uit een groep huizen en boerderijen in de omgeving van de kloosters Vrouwenklooster en Oostbroek. Oorspronkelijk had men het dan ook over ‘Oostbroek’. We zullen zien dat de naam ‘De Bilt’ in het begin van de veertiende eeuw opdook, toevallig naar aanleiding van vechtpartijen. Ook daarna werd de naam ‘Oostbroek’ nog geregeld gebruikt voor de nederzetting. Maartensdijk en Westbroek ontstonden ook in de late middeleeuwen naar aanleiding van de ontginningen. Het is geen verrassing dat de eerste bronnen over misdadig gedrag uit die periode komen.
Vermogensmisdrijven uit die tijd zoals diefstal en roof hadden vooral te maken met het stelen van landbouwproducten zoals schapen, biggetjes, graan en turf. Dat weerspiegelt de landbouwmaatschappij van die tijd, waarin de mensen misschien wat sieraden in hun bezit hadden maar slechts heel weinig geld. Er was dus niet zo veel om te stelen. Handel was nog voor een deel ruilhandel.
De plaatselijke overheid had nog niet een grote rol bij het vervolgen van misdadigers en de inwoners moesten voor bescherming vertrouwen op hun familie. Geweldscriminaliteit zoals mishandeling en doodslag, werd vaak afgehandeld met schadevergoedingen. We zullen zien dat een uitgebreid stelsel van verzoeningen en zoensommen bedoeld was om de vetes tussen families zo veel mogelijk te beteugelen.
Als men kijkt naar de vonnissen van de rechtbanken elders, met name in de stad Utrecht, dan gingen de uitgesproken vonnissen voor ongeveer 40 procent over agressiedelicten zoals doodslag en vechtpartijen en belediging. Ook in de keuren, de wetgeving van die tijd, ging de meeste aandacht uit naar geweldsdelicten. De overheid was wel bezorgd over het geweld in de samenleving. Vermogensmisdrijven zoals diefstal en inbraak maakten in Nederland met 10 tot 20 procent maar een klein deel van de vonnissen uit. Daar moet wel bij worden vermeld dat deze misdaden stiekem werden gepleegd en veel moeilijker opgelost konden worden doordat ze meestal in het geheim werden bedreven. Ook speelt bij de cijfers altijd de bereidheid tot aangifte een rol.
Middeleeuwers hebben de reputatie gekregen dat zij graag zeer harde en wrede straffen gaven. Dat is niet terecht. In de late middeleeuwen hielden rechtbanken duidelijk rekening met bijzondere omstandigheden als de dader bijvoorbeeld jong of ontoerekeningsvatbaar was of een eerste overtreding pleegde. In het geval van Pouskyn werd er geen straf opgelegd en zelfs geen schadevergoeding gevraagd omdat hij krankzinnig was. Verder gaf de rechtbank vaak voorwaardelijke straffen: men dreigde met een zeer zware straf als iemand nog eens de regels zou overtreden.
Bij zeer stuitende misdrijven strafte de rechter wel streng, maar dat kwam niet veel voor. In de stad Utrecht werd bijvoorbeeld slechts in 1,8 procent van de gevallen de doodstraf opgelegd en slechts in 0,6 procent een lijfstraf.
Waar komt dan die reputatie van hardvochtigheid vandaan? In de wetgeving staan heel strenge straffen genoemd, maar dat waren maximumstraffen die waren bedoeld om eventuele overtreders af te schrikken. In de kleine gemeenschappen van de middeleeuwen, waar de inwoners elkaar vaak kenden, wilden de rechters graag genadig lijken.
DAB
U bevindt u op de Rondleiding Misdaad. Voor het vervolg klik HIER.