In het verleden werden de mensen in hun omgeving vaak geconfronteerd met de dood. Gezinnen waren groter dan tegenwoordig, de kindersterfte was hoog en moeders stierven vaak in het kraambed. De gemiddelde levensverwachting, die nu rond de 80 jaar ligt, was omstreeks 1900 maar 40 jaar en rond 1800 net iets boven de 30, vooral door het overlijden van jonge kinderen. Daardoor hebben veel elementen in de volkscultuur te maken met de naderende dood.
Een onderdeel daarvan is het geloof in spoken of geesten. Daarvoor is een voorwaarde dat men uitgaat van een tweedeling van ons bestaan tussen lichaam en geest, waarbij de geest of ziel los van het lichaam kan blijven bestaan. Men nam aan dat de ziel van de overledene soms bleef rondwaren omdat hij niet tot rust kon komen, bijvoorbeeld doordat hij door geweld om het leven was gekomen. Het kon ook als oorzaak hebben dat hij of zij zelf een moord of een ander onrecht had gepleegd.
In de Nederlandse volkscultuur spelen spoken een intrigerende rol. Deze tradities, geworteld in het dagelijks leven, verbinden ons met onze geschiedenis en identiteit. Vroeger was het gebruikelijk om de overledene in een stoet naar de begraafplaats te brengen. Dit ging vaak gepaard met rituelen en liederen. Veel verhalen gaan over dat iemand een begrafenisstoet of lijkstatie kan zien voordat deze in werkelijkheid plaatsvond.
Naast angst voor de dood was er angst voor de doden, met name voor hun terugkeer. Nederland kent talloze spookverhalen en legendes, zoals de Witte Wieven, waarbij witte vrouwen ’s nachts rondspoken in moerassen en bossen. Een andere vorm van geesten waren de dwaallichtjes die men in de natuur zag, maar daaraan werden ook andere interpretaties gegeven, zoals voorspellingen. Vaak werden dwalende geesten in verband gebracht met specifieke plaatsen.
Nachtmerries waren geen dolende zielen van gestorvenen maar boze geesten die mensen en dieren in de nacht kwelden.
Het christendom keurde het geloof in spoken en andere geesten af. Spoken en dwaallichten worden tegenwoordig minder gesignaleerd doordat de straatverlichting zorgt dat het op de straten en wegen minder donker is zodat de mensen zich minder onveilig voelen. Ook is er een meer sceptische houding tegenover bovennatuurlijke verschijnselen ontwikkeld.
Een belangrijke bron voor het bestuderen van deze verhalen over het bovennatuurlijke is de driedelige uitgave van de volksverhalen die E. Heupers en anderen omstreeks 1960 hebben vastgelegd. In opdracht van het Meertens Instituut bezochten zij veel ouderen in het Gooi- en Eemland en de westelijke Veluwe. Ook de dorpen bij De Bilt behoorden tot hun onderzoeksgebied. Omdat veel van hun gesprekspartners tachtig of negentig jaar oud waren en op hun beurt de verhalen vertelden van eerdere generaties, reiken die volksverhalen terug tot ver in de negentiende eeuw.
Sommige onderzoekers hebben geprobeerd, de verhalen op te schrijven in het plaatselijke dialect, maar andere hebben dat niet gedaan. Omdat dit onsystematisch gebeurde en omdat de manier van opschrijven niet werd vastgelegd, ben ik zo vrij geweest, de tekst in enigszins gebruikelijk hedendaags Nederlands weer te geven.
DAB