Van de twaalfde en dertiende eeuw tot in de zestiende werd in Westbroek tegelijkertijd nieuw land ontgonnen en turf gedolven. De oudst bekende pacht-akte voor het gebied dat daarvoor nodig was stamt in Westbroek van 12 mei 1365. Het hier afgebeelde stuk is gedateerd 13 mei 1371.
De akte werd vastgesteld door schout Dusinc van Westbroek. Die handelde namens de heer van Zuilen, wiens kasteel aan de oostkant van de Vecht lag, dicht bij Westbroek. De heren van Zuilen – ministerialen of dienstmannen van de bisschop – hadden van hem in de dertiende eeuw de zeggenschap in het nieuw ontgonnen en nog te ontginnen land gekregen. Juridische en fiscale aangelegenheden van Westbroek vielen onder hun competentie. Ook de grondeigenaren moesten de heer van Zuilen boven zich erkennen. Het betrof bijvoorbeeld het domkapittel en het kapittel van St. Marie en van de St. Jan (de besturen van de Utrechtse Mariakerk, de Domkerk en de St. Janskerk.) Daarnaast waren er het Wittevrouwen-klooster en Utrechtse burgers. Deze grondeigenaren bewerkten hun land niet zelf en lieten activiteiten als landbouw, veeteelt en het delven van turf over aan pachters. Zoals de in de hier gepubliceerde akte van 1371 genoemde Ghysbrecht de Ghisel, voogd van een kind waarvoor hij in deze oorkonde optrad. In naam van deze minderjarige jongen huurde De Ghisel van de deken van het kapittel van de Utrechtse Mariakerk een halve hoeve (omstreeks 6 hectare) voor landbouw en veeteelt en een halve hectare veengrond om turf te steken. Volgens het stuk ging het om een investering voor het levensonderhoud van het kind. Voor de transcriptie van de inhoud van deze acte klikke men de volgende link aan: Een pachtakte uit 1371.
(Bron: Utrechts Archief, toegang 221 Kapittel van Sint Marie te Utrecht, nr. 1154-1.)
AD
Literatuur: Johanna Maria van Winter en A. L. P. Buitelaar, ‘Stad en veen in Utrecht, toegelicht aan de gerechten Oostveen en Herbertskop’. In: Jaarboek Oud Utrecht 1988/1 9-34.