In 1656 besloot de Maartensdijkse ds. David Montanus of Van Bergen het beroep dat door de gemeente van Sluis op hem was gedaan aan te nemen. Het vertrek van de deze dichtende dominee leidde tot moeilijkheden over (de procedure voor) de nieuw te verkiezen Maartensdijkse predikant, waarbij de classis Amersfoort moest ingrijpen. Deze kwestie toont de soms moeilijke verhouding tussen de publieke kerk en de overheid ten tijde van Republiek duidelijk aan. (Prent van Jan Luyken, 1685, Rijksmuseum Amsterdam.)

 

Meer informatie

 

Dat zou blijken bij de benoeming van een nieuwe Maartensdijkse predikant na het vertrek van Van Bergen.  Die was in 1653 door de kerkenraad van de Maartensdijkse Nederduits Gereformeerde kerkgemeente beroepen volgens de normale procedure: er was contact geweest met en inspraak van de plaatselijke overheid, de Domproost en diens kapittel: het lokale bestuur. De beroeping van een predikant was weliswaar een zaak van de plaatselijke kerkgemeente, maar volgens de kerkenordening moesten de bestuurders van het gerecht Oostveen – het Domkapittel – wel geïnformeerd worden en kunnen adviseren. Bij het vernemen van het vertrek van Montanus kregen vertegenwoordigers van de classis Amersfoort opdracht om, samen met de vertegenwoordiger van de domproost, de preken van kandidaten aan te gaan horen.

Kort daarop begonnen de problemen. Op 3 augustus 1656 kwamen de afgevaardigden van de classis, de ambachtsheer en de kerkenraad in het koor van de Maartensdijkse kerk bij elkaar: er lag een voordracht.  Toen daarop werd gevraagd of men in Maartensdijk nog ideeën had over andere personen dan die welke de classis voordroeg, antwoordde ouderling Jan Corsz. namens het Maartensdijkse kerkbestuur, dat dat graag nog wat andere kandidaten wilde gaan horen. Men was kennelijk niet tevreden met de vier kandidaten van de classis. Over de voor het ‘preek luisteren’ te maken reis- en verblijfkosten zou door de kerkenraad  aan de Staten van Utrecht financiële steun gevraagd worden. Maar eigen kandidaten van de kerkenraad: dat wilden de gemeentebestuurders kennelijk niet en er kwam geen overeenstemming.

Op 7 augustus 1656 hoorden de vertegenwoordigers van de Oostveense ambachtsheer in Maartensdijk de preek van kandidaat Bosch aan. Ze vroegen daarna nog een keer aan de Maartensdijkers, of men nog andere kandidaten op het oog had. Dat weigerde de kerkenraad  te vertellen.  De dag daarop kreeg het Domkapittel van Utrecht bezoek van de Westbroekse predikant Johannes Thiens, vergezeld van ouderling Jan Corsz. en de Maartensdijkse diaken Cornelis Splint. Thiens was spreekbuis en vertelde  dat de Maartensdijkse kerkenraad van de Gedeputeerde Staten op zoek mochten gaan naar een nieuwe predikant.

Het Domkapittel wees op de kerkenverordening die voorschreef dat het het recht had om te adviseren. Hadden de Maartensdijkers al andere kandidaten gehoord of wilden ze dat alsnog gaan doen? Weer weigerden die dat te vertellen. Jan Corsz. gooide olie op het vuur, door te zeggen ‘dat de kerk voor ieder openstond’, met andere woorden: we gaan gewoon onze gang, zonder het Domkapittel.

De bestuurders van het gerecht Oostveen (Maartensdijk) stuurden daarna een protest aan de classis Amersfoort. Die vergaderde daarover op 20 augustus en ging op onderzoek uit. De strijd tussen de Maartensdijkse kerkenraad en het gemeentebestuur werd intussen voortgezet.

In oktober 1656 vergaderde de Maartensdijkse kerkenraad met de predikanten  Berghman, Isenhaghe, Thiens en Hanevelt om tot een oplossing te komen. De schout van Maartensdijk Cornelis Jacobsz.  kwam daarachter en vroeg samen met de Maartensdijkse schepen Adriaensz. Mor toegang tot de bijeenkomst. De koster werd met dit verzoek  naar binnen gestuurd, waarop de bijeenkomst, volgens de koster na een snel gebed, werd opgeheven, zonder dat de heren waren toegelaten.

Ook dit beraad leidde dus niet tot een oplossing . Op 13 november 1656 werd er weer vergaderd in Maartensdijk. Ds. Isenhaghe is dan  preses, ds. Berghman  scriba; ze functioneerden zo als voorzitter en secretaris van een vergadering om de zaak op te lossen met de afgevaardigden van de classis  Amersfoort en de nieuwe Maartensdijkse kerkenraad. Daarbij bleef de Westbroekse predikant Thiens de Maartensdijksers steunen.

Aan het begin van de bijeenkomst werden de leden van de kerkenraad naar het midden van de kerk gestuurd. Daarna werden de voornaamste partijgangers (ook de  leden van het gemeentebestuur) bij de afgevaardigden in het koor geroepen.  Daar moesten zij voor de vertegenwoordigers van de classis verklaren, of zij betrokken waren geweest bij de acties van de oude kerkenraad om op zoek te gaan naar andere te beroepen personen. Hadden zij weet van die benadering, waren ze gesondeerd over andere dan de voorgestelde kandidaten? Er kwamen verschillende antwoorden. Sommigen waren nooit benaderd; anderen ook niet, maar die hadden geen probleem met de acties van de kerkenraad: ze hadden vrede met toevoeging van twee extra door de kerkenraad gewenste personen op de oorspronkelijke voordracht van vier.

De leden van het gemeentebestuur waren in ieder geval niet geconsulteerd en wilden geen extra kandidaten toevoegen. Zij wilden zeker geen personen ‘die enige nadeligheden in het hoofd hadden’. Ze dreigden met onderzoek naar alle misstappen en overtredingen van de Maartensdijkse kerkenraad. Een compromisvoorstel kwam op tafel. De zes bij de bijeenkomst aanwezige predikanten van de classis, zouden die de beroeping niet af kunnen handelen?

Met dit voorstel ging de kerkenraad akkoord, op voorwaarde dat zij de lijst met kandidaten tot tien mochten uitbreiden. De volgende dag werd de zaak definitief opgelost nadat was toegestaan, dat nog eens drie afgevaardigden van de kerkenraad mochten aanschuiven bij de zes al gemandateerde predikanten.

De vrede was met dit compromis getekend, maar niet voor iedereen was de zaak tot rust gekomen. Een aantal Maartensdijkers, waaronder de latere kolonel Aquila, droeg ds. Pollion van Woudenberg voor, die zou, ervaren als hij was, de kerk wel uit de problemen kunnen halen. Dat gebeurde echter  niet, een ander mocht dat gaan doen. Op 16 juni 1657 werd ‘met eenparige stemmen’ ds. Nicolaas van Santen beroepen. De Staten van Utrecht stemden met zijn komst in, in juli gevolgd door het gemeentebestuur, dat daarbij uitdrukkelijk meldde dat de kerkenordening vast stond en bepaalde dat het gemeentebestuur bij een benoeming van een predikant gehoord moest worden. Wie originele stukken wil lezen klik aan: Kerk en Staat strijden over een Maartensdijkse predikantsberoeping

AD

Bron: correspondentie en verslagen in Domkapittel (216) nr. 2366: Stukken betreffende de beroeping van predikanten in de drie kerken in Oostveen aan het Voordorp, te Blauwkapel en te Maartensdijk, 1640-1764.