In vroeger tijden waren er veel heel veel wolven. In 1592 en 1593 werd een grote wolvenjacht in het gewest Utrecht georganiseerd. Kennelijk was hier sprake van een plaag. Het was niet de eerste keer: iets dergelijks had zich al in 1588 voltrokken. Ook de inwoners van Maartensdijk en Westbroek werden bij de jacht betrokken. (Wolvenjacht, Adriaen Collaert, naar Hans Bol, 1582 – 1586. Rijksmuseum Amsterdam.)

 

Meer informatie

Zo lezen we in maart 1592 en april 1593 dat de inwoners van Westbroek en Achttienhoven bij elkaar moesten komen bij Groenekan of de Achterwetering, ‘op de weg naar de heide’ (waarschijnlijk de huidige Koningin  Wilhelminaweg). Van daaruit moesten  ze het land ingaan en de wolven richting Zuilen en de Vechtoever drijven, vanaf Voordorp tot ‘De Papemuts’ en de Heerewijck’. De inwoners van het gerecht Oostveen (ruwweg de vroegere gemeente Maartensdijk voor 1957) moesten zoveel mogelijk bijeen komen bij de Heerewijck en zich vandaar samen met de buren van Tienhoven, Maarseveen en Breukelen eveneens verspreiden naar Zuilen en de Vecht toe om de wolven in dezelfde richting te jagen.

(Onbekend is welke locaties ‘de Papemuts en de Heerewijck‘ waren)

Op 15 mei 1593 werd vastgesteld wat voor een gevangen wolf door het gewest en het belanghebbende kwartier of deelgewest werd betaald. Een al bestaand tarief uit 1588 van 30 gulden per gevangen wolf werd opgehoogd tot 60 gulden. Verder werd besloten, dat ieder die een wolf wist te spotten, wanneer die wolf ook nog gevangen werd, daarvoor vier gulden zou ontvangen. Werd een nest met wolven ontdekt, dan leverde iedere welp tien gulden op. Er moesten ook netten worden gemaakt om de wolven mee te vangen. Ze konden worden opgehaald uit enkele kerken in het gewest. Voor Westbroek e.o. zullen die in Tienhoven in de kerk te vinden zijn geweest, waar 188 strekkende meter aan netten moest worden heengebracht. De relevante delen van de originele tekst van de hierboven genoemde plakkaten luidde:

 

Eerst sullen die vande Westbroeck, ende Achttienhoven vergaderen achter di Groen kan, ofte achter weteringhe, op de wech nae die heyde, ende haer aldaer verspreyden van het Voordorp aff, tot omtrent de Papemuts soe verde als sy connen ende sullen affjagen alle die ackeren nederwaerts tot aen die Vecht door haeren quartiere ende soe voorts tot omtrent Suylen toe, ende zullen haer van daer met die vande weert spreyden lancx de Vecht tot omtrent Maerssen toe, op de rijde, ende aldaar blijven.

Item die vande Oostveen zullen vergaderen ’t eynden St. Martensdijck by den Heerewijck, ende haer verdeylen vanden Papenmuts aff langs den Heerewijck zoe verre als zij connen, ende zullen aldaer verwachten die helft van die van Maersseveen, Thienhoven ende Breukleveen, ende ’t samentlijck met deselve die ackeren ende veenen dwersch aff jagen door Maersseveen, Thienhoven ende Breuckelreveen tot aen de Vecht toe ontrent Maerssen ende Breuckelen, alwaer zij opde rijde zullen verblijven ende Vecht wel beset houde.’

De betreffende plakkaten kan men lezen door aan te klikken: Over de wolvenjacht in het Sticht in 1593.

AD

 

Bron: Johan van de Water, Het Groot Placaatboek van Utrecht  (II, 415-418),

Litteratuur: J. Schipper jr., ‘Een wolvenjacht 1593’. In: Jaarboekje Niftarlake, 1927; Wallie Smits, ‘De wolvenjacht van 1593 in het Sticht’. In: Historische Kring Maarssen, 14e jg. (4 februari 1988) 74-80