Men ziet een geestelijke, zoals Van Haestrecht er in de jaren voor 1580 uitgezien kan hebben (een schets van Giuseppe Cesari [1578 – 1640], Rijksmuseum Amsterdam). Zo ging de ex-pastoor zeker niet over straat, toen het volgende document uit Van Haestrechts archief geschreven werd. Het is een merkwaardig briefje van een onbekende schrijver uit 1596.

 

Meer informatie

De briefschrijver betuigt daarin steun aan de pastoor en diens zoon, de hiervoor al genoemde Cornelis. Volgens E.P. De Booy (zie de tekst van de eerste post in deze reeks) zou het om een aanzienlijk persoon gaan. Het betreft bedekt uitgesproken steun voor de ex-pastoor bij het voortzetten van zijn werkzaamheden en voor diens zoon Cornelis. Mogelijk gaat het ook over het behoud van inkomen uit voormalige goederen van de katholieke kerk. De schrijver laat het bij woorden, want, zo bericht hij,  hij kon niets doen in verband met de ‘verboden van de Staten’, de maatregelen tegen de katholieke eredienst. Als die er niet waren geweest, meldde hij,  zou hij alles gedaan hebben om Van Haestrecht te helpen. De man moet erg bang zijn geweest. Hij liet, zo lijkt het, het briefje stiekem bij de ex-pastoor afgeven  door een vertrouwd persoon:  ‘Dese boosscap dede mijne dochter Thonge  al eer  sy met haer kint thuys ginck’.  Het episteltje luidde:

Aen Ulieden pastoor hier tot Westbroeck ende Cornelis Hey[n]rick, u lieve soon, mijn goede vrinden. Ghy weet wel dat ick U l[ieden] geen saecken en weijgheren en sal die mogelick sijn te doen, so wat ick gedoen can. Dan [want]  ick vrese alsdat ick groote moe[i]ten ofte schade daer af  mochte hebben om bevraecht te worden van mijn plaetse, daer ick hier woon, overmits dat ick gheen bescheijt en heb om niet weijder […] het self te te volbrengen, aengesien dat mijn alle dinck verbooden is van die heeren de staten. [Als ik] maer wist ick dat ick geen moeiten daer af en soude verwachten [zou ik wel kunnen helpen]. Soo ben ick willich en gereet tot al t geen dat ghij van mijn begheert als wel behoort. Ik bid God spaert u l[ieden] ende ons allen tot salichheyt en gesontheijt.’ (Zie voor het origineel onder aan deze post.)

Dit briefje werd geschreven in 1596, vier jaar nadat een visitatiecommissie door de Staten van Utrecht eropuit was gestuurd om te inspecteren of het verbod op de katholieke eredienst wel werd nageleefd en om de financiële en economische maatregelen te treffen die het gevolg waren van de naasting van alle bezit van de Katholieke Kerk.

Het op een na laatste document in deze reeks is een stuk waarin deze commissie duidelijk maakt, dat het gewest Utrecht beheer en eigendom van alle geestelijke goederen aan zich getrokken had. ‘Wie nog iets schuldig is aan de kerk, betale dat aan ons’, was de boodschap. Bezit en uitbating van de voormalige katholieke goederen gingen over naar het gewestelijke bestuur en de hervormde kerk. Bewaarde Van Haestrecht dit briefje omdat hij nog schulden had uitstaan bij de kerk of pachtte hij kerkelijk bezit? Ging hij daarna over naar ‘de nieuwe leer’ en werd hij protestants? Zou Van Haestrecht eieren voor zijn geld kiezen? Was hij wellicht de eerste predikant van Westbroek of zou hij tot het einde van zijn dagen een arme schoolmeester blijven? Het is onbekend.

De voormalige pastoor bewoog zich in ieder geval in deze jaren in de richting van de Reformatie. De katholieke historicus Rogier meldde, zoals we al in de eerste post zagen, dat Van Haestrecht al redelijk “gereformeerd” was,’ want in zijn nevenfunctie als schoolmeester gebruikte hij de kleine catechismus van Maarten Micron, getiteld: ‘Corte Ondersouckinge des ghelooves over den ghenen die haer tot de gemeynte begheven ende des Heeren avondtmael met haer willen houden.’

Intussen is dit niet het laatste document van Hendrick van Haestrecht dat bekend is. Er is nog een hij bijzondere, heel persoonlijke brief uit 1598. Om die te kunnen lezen klikke men DEZE LINK aan.  Om terug te gaan naar het begin,  klikke men DEZE LINK aan.

AD

Transcriptie van het op een na laatste document uit deze reeks:

Alzoe die Staeten vanden lande van Utrecht tot meerder confirmatie [bevestiging] vande geestelijcke goederen ende sonderlinge ten eynde  beter ordre gestelt ende gehouden zoude moegen worden op het onderhout vande dienaers des Goddelicken Woordts

Gecommitteert hebben my Symon Claes ende Van Blankendael tot den ontfang van allen pastoryen, vicaryen, capellaryen, allen anderen diergelycke goederen, soe ist dat ick in craghte ende achtervolgende myne commissie ende instructie by dese doe te weeten allen pachters, schuldenaers, renthiers ende allen anderen debiteuren ter oersaecke vant gebruyck van eenige der voors[chreven] goederen eenige penn[inge]n ofte parthen die zy alrede schuldich zyn ende noch  schuldich zullen moegen worden,  dat zy aen nyemants anders handen en betaelen dan aen mynen  handen als rentm[eeste]r van de voors[chreven] goederen op poene [straffe] van d selve pen[ninge]n ende pachten andermael te betaelen. Oircont myn handt hieronder , gestelt op den  eersten septembris 1592 [w.g.  S. de Blanendael en Symon Claes.]’

 

Bron: Utrechts Archief toegang 223, Kapittel van Oudmunster te Utrecht, nr. 2721-1.