Op 11 april 1724 vaardigden de Staten van Utrecht, op verzoek van Hendrik Maurits van Weede een plakkaat uit tegen de onwettige kap van bomen en de diefstal van hout in Achttienhoven en Oostveen. [Landschap met bomen van Jacob Salomonsz. van Ruysdael, 1665. Rijksmuseum Amsterdam.]

Meer informatie

Hendrik Mauritsz. Van Weede was landheer in Achttienhoven en Oostveen. Hij  woonde mogelijk op het  landgoed in Achttienhoven dat op 18de-eeuwse kaarten als ‘Collel Weede’ werd aangeduid, een buiten dat in bezit was van de familie Van Weede.  Meer over hem leest men meer door HIER te klikken.

In de lente van 1723 klaagde de Westbroekse schout Brughman dat de veepest de inwoners van het dorp in 1712 en de jaren daarna zo hard had geraakt , dat de belastingen niet naar behoren hadden kunnen worden ingevorderd. Men kan daarover lezen door HIER te klikken. Het is opvallend dat door de Staten van Utrecht het jaar daarop in het genoemde plakkaat een boete van 100 gulden werd beloofd aan ieder die iemand aangaf die illegaal bomen had gekapt en hout had gestolen van Hendrik Mauritsz. Van Weede, kennelijk een van de grootste landeigenaren in het gebied van Oostveen en Achttienhoven.

De diefstal lijkt een gevolg te zijn geweest van de door de schout geconstateerde armoede die inwoners van Achttienhoven en Oostveen ertoe dreef om hout te stelen, een actie die niet alleen de eigen haard van de daders brandend hield maar die ook geld in de lege beurs bracht. Overigens waren dergelijke acties niet ongewoon. Willem van Oranje bijvoorbeeld had hiertegen al eens opgetreden toen er bij Oostbroek in de winter van 1561-1562 sprake was van soortgelijke overtredingen. Voor meer informatie daarover klik men HIER.

Hieronder ziet men het betreffende plakkaat van 11 april 1724.

AD

 

Bron: Placaatboek ’s lands Utrecht, I (Utrecht 1729) p. 721.