Floris Petrus van Ewijck en de slavernij
Een van de ambachtsheren van De Bilt was Floris Petrus van Ewijck (1739-1813). Hij was de zoon van Johan Hendrik van Ewijck, de eerste ambachtsheer uit de familie. Hierboven: het portret van Floris Petrus van Ewijck (1739-1813), anoniem maar toegeschreven aan Cornelis van Hardenbergh en gemaakt ca. 1788. Het bevindt zich in de Fundatie van Renswoude in Utrecht.
Nadat Floris Petrus van Ewijck in Utrecht rechten had gestudeerd, werd hij advocaat bij het Hof van Utrecht. Hij was kanunnik van het Domkapittel en regent in de fundatie van Renswoude. Floris trouwde in 1768 met Johanna Maria Craeyvanger en kreeg met haar een zoon Jan Hendrik van Ewijck. Uit een tweede huwelijk met Sara Maria de la Court werden elf kinderen geboren. Hij woonde in Utrecht aan het Janskerkhof. Bij het overlijden van zijn vader in 1782 werd hij ambachtsheer van Oostbroek De Bilt c.s. Hij bemoeide zich actief en op een positieve manier met het dorp De Bilt, onder andere door op eigen kosten de korenmolen te laten herbouwen. Hij bezat echter wel aandelen in een compagnie die actief betrokken was bij de slavernij.
De Utrechtse Compagnie
Floris Petrus had aandelen in de Utrechtse onderneming die in 1720 was opgezet als Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde Compagnie. Hij had deze mogelijk via zijn vader geërfd van zijn familielid Johan Cyprianus van Ewijck, die lid van de vroedschap en een van de belangrijke aandeelhouders was geweest. De Staten en de vroedschap van Utrecht hadden deze naamloze vennootschap goedgekeurd op voorwaarde dat zij een kanaal naar de Eem en de Zuiderzee zou aanleggen. De compagnie kreeg hiervoor de inkomsten uit de loterijen en waaggelden van de stad Utrecht. Toen dat plan uitliep op een mislukking, liet de onderneming aan het Lucas Bolwerk een suikerraffinaderij bouwen. Hij stond ongeveer op de plek waar nu de Stadsschouwburg is. Deze fabriek, die bekend stond als het Suikerhuis, betrok de ruwe rietsuiker van plantages in Suriname, die functioneerden ten koste van slavernij.
Toen de winsten van de suikerindustrie tegenvielen, kocht de compagnie een koffieplantage in Suriname van ruim 161 hectare. Men noemde deze plantage Utrecht. Voor de tot slaaf gemaakten was het leven op deze plantage erg hard. In 1738 telde de plantage 121 slaven, maar door het zware werk en de matige leefomstandigheden stierven er veel van. Tientallen jaren later werd er meer geïnvesteerd in nieuwe aanplant dan in de aanvoer van slaven, zodat minder mensen meer werk moesten doen.
De compagnie investeerde ook in de schepen Jonge Pedro, Genova Maria en Anna Galley, die een rol speelden in de slavenhandel. Met deze schepen werden in enkele jaren 1094 trot slaaf gemaakten van Afrika naar Suriname getransporteerd, waarvan er 81 onderweg overleden.
Omdat de winsten tegenvielen en de inkomsten uit loterijen kwamen te vervallen, werd de compagnie in 1754 inbonden. Grote aandeelhouders richtten een ‘sociëteit’ op om de exploitatie van de plantage voort te zetten. Floris Petrus van Ewijck behoorde tot de aandeelhouders. Hij bevond zich daarbij in het gezelschap van andere vooraanstaande investeerders uit de provincie zoals Willem Eliza Grothe en belle van Zuylen. In 1790 behoorde hij bij de hoofdparticipanten (belangrijkste eigenaren) in de voormalige Provinciale Utrechtse Compagnie van Commercie, die hun agenten de opdracht gaven om een onderzoek te doen naar de exploitatie van de plantage ‘Utrecht’ in Suriname.
Verder was hij in 1804 betrokken bij de afwikkeling van bezittingen die hij met anderen had in de kolonieën Suriname, Demerary en Essequebo.
Opvolging
Toen Floris Petrus in 1813 overleed, erfde zijn oudste zoon Johan Hendrik, die in Amersfoort president van de rechtbank was, de heerlijkheid. Hij stierf in 1830 en werd opgevolgd door zijn jongste broer Daniël Jacob. In 1848 was de heerlijkheid niet meer een onderdeel van het bestuur.
DAB
Als u meer wilt weten, lees dan het boek De Bilt en zijn slavernijverleden van Dick Berents en Anne Doedens. U kunt het voor € 13,50 kopen in de boekhandel of bestellen HIER.
Literatuur:
M. Lukkes, De Utrechtse Compagnie, Investeringen in slaven, in: N. Jouwe, M. Kuipers en R. Raben, Slavernij en de stad Utrecht, Zutphen 2021.
Het Utrechts Archief 34-4 Notarieel archief 1560 – 1905 inventarisnummer 2062 aktenummer 63; invenatrisnummer 3225 nr. 111.
C.H. Slechte, De Firma List en Bedrog. De Provinciale Utrechtsche Geoctroyeerde Compagnie (1720-1752), in: Jaarboek Oud-Utrecht 1998, Utrecht, 1998 p. 179-218.
Genealogie Van Ewijck.