Op 25 augustus 1685 stelden de vertegenwoordigers van de geërfden van Westbroek een lijst van tien personen op, waaruit de heer van Zuylen, Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken (1642-1692) vier heemraden van de polder kon kiezen. De lijst bevindt zich in het archief van de geërfden van Westbroek in het Utrechts Archief ( 216 UA 3726). (Afbeelding Rijksmuseum Amsterdam, Landschap met een boerderij, Nicolaes Anthoni Flinck (toegeschreven aan), 1656 – 1723.)
Twee van de te kiezen heemraden waren afkomstig uit de ‘ geërfden binnen Utrecht wonende’, twee andere kwamen uit de geërfden buiten Utrecht, met name ‘binnen Westbroek’. De geërfden gingen niet alleen over het waterstaatkundig beheer van de polder en het gerecht Westbroek. Zij waren ook medeverantwoordelijk voor heffingen en belastingen die de bewoners werden opgelegd. Tevens hielden zij zich bezig met gebouwen als de Westbroekse kerk en watermolen.
In Utrecht woonden volgens een lijst uit het begin van de achttiende eeuw 40 geërfden. Buiten de stad en vooral in Westbroek woonden 32 geërfden. Zeventien daarvan verbleven in het gerecht Westbroek zelf, anderen woonden aan de Gageldijk (tien), in De Bilt (negen), in Achttienhoven (vier) of in Maartensdijk/Achterwetering (twee).
In een andere lijst uit die dagen worden meer grondeigenaren genoemd: ruim 90. Zij bezaten met elkaar de grond van de bijna 650 Westbroekers (volgens De Geheym-schryver van staat- en kerke der Vereenigde Nederlanden beginnende met die van de provincie Utrecht uit 1759). De zeventien van Westbroek vormden zo een kleine bovenlaag van slechts enkele procenten van de dorpsbevolking.
We hebben enig inzicht in de grondbezitsverhoudingen van de omstreeks 1.500 hectare grote polder in de vroege achttiende eeuw door stukken in het archief van de geërfden van Westbroek. De hiervoor genoemde tweede lijst uit dat archief geeft een opsomming van personen en instellingen die meer dan vier morgen (een kleine vier hectare) bezaten. De gemiddelde gebiedsgrootte per grondeigenaar was omstreeks zeventien hectare. Twee derde van de geërfden had een minder groot gebied. Een derde van de totale polderoppervlakte was in handen van echte grootgrondbezitters, zoals het Utrechtse kapittel van Oudmunster. Dat bezat 200 hectare. De heer Van Zuylen kon zich eigenaar noemen van ‘slechts’ een kwart daarvan, bijna 50 hectare. Een andere zeer gegoede geërfde was de heer Van Hees met 74 hectare. Over hem worden geen verdere bijzonderheden gegeven. Jan of Johan van Weede bezat veertig hectare. Hij was mogelijk de aristocratische bewoner van Collel Weerde in Achttienhoven, het buiten ter hoogte van de Dokter Welfferweg 80 (De Blauwhoef).
Boer Gerrit de Greeff bezat bijna 40 morgen. Van hem weten we dat hij in 1690 een ‘hofstede, boerenhuijs en 35 mergen bouw en weijlanden‘, ‘gelegen in Achterweteringe’ pachtte. Van de grond in Westbroek was hij in ieder geval eigenaar, ook al bleef hij aan de Achterwetering wonen.
Aangenomen mag worden, dat de geërfden buiten Westbroek en de genoemde grootgrondbezitters hun grond verpachtten aan de waarschijnlijk meer dan 600 Westbroekse boeren, landarbeiders en turfgravers die minder dan vier hectare of geen grond bezaten. De originele documenten waarop het voorgaand berust kan men lezen door aan te klikken: De geërfden van Westbroek omstreeks 1720. Voor de volgende post in deze serie klik men HIER.
AD
Bron: Utrechts Archief, 216 UA 3726.