In het voorjaar van 1723 klaagde de Westbroekse schout Brughman, dat de veepest het dorp in 1712 en de jaren daarna zo hard had getroffen, dat de belastingen niet naar behoren hadden kunnen werden ingevorderd. (Pamflet uit het Rijksmuseum, 1745.)

 

Meer informatie

In het eerste hieronder afgebeelde  stuk word gemeld, dat betalingen van de volgende lokale belastingen achterstallig waren gebleven: personele belasting, belasting op het gemaal (op het door de molen van Westbroek geproduceerde meel), zegelbelasting, belasting op het verblijf van vreemdelingen en dorpsbelasting (denkelijk voor onderhoud van de dorpsbezittingen). Een ongedateerd stuk, waarschijnlijk uit deze tijd, in het archief van de geërfden van Westbroek (eveneens hieronder, het tweede stuk) laat zien dat bijna veertig huizen in het gerecht Westbroek in deze periode verlaten waren.

Met leest in het eerste stuk:

Den 1 may 1723. De geërfden van Westbroek na voorgaande convocatie in den cleyne capittelhuyse van den dom t utrecht vergadert en door den schout Johan Brughman voorgedragen synde, dat hij de gadering [belastinginning] des gereghts van Westbroek met d’ongelden [belastingen] van den jare 1712 in het begin des jaars 1714 aanvaard hebbende in een tijd wanneer de sterfte onder het rundvee al een geruijme tijd in den selven geregte hadde gegrasseert  [gewoed] en daar na verscheyde jaren gevaarlijk continueerde, waardoor de meeste opgesetenen seer verarmt, enige vertrokken en verscheyde  huysen ledig syn gebleven, sulx de volle quoten der personele lasten van familiegelden, gemaal en segel, logiesgeld en dorpslasten van tyd tot tyd  niet hebben konnen werden uijtgeset, veel min gevorderd’.

Het tweede stuk hieronder begint met de zin: ‘memorie van de huysen die onder [het] gerecht van Westbroek zijn vervallen en wegh geraeckt’. Voor de volgende post in deze reeks, het archief van Westbroeks geërfden klik men HIER.

AD

Bron: (UA 216, 3782)