In het gebied dat aanvankelijk werd aangeduid als Oostbroek, werden omstreeks 1100 het Sint Laurensklooster en het Vrouwenklooster gesticht, die zich tot taak stelden om het gebied te ontginnen. Het aantal boerderijen nam toe. Met de infrastructuur zat het wel goed: in de dertiende eeuw legde men de Steenweg aan, een belangrijke bestrate weg die van Utrecht langs De Bilt naar Keulen liep. Daarlangs groef men in de zeventiende eeuw de Biltse Grift voor de waterafvoer en het verkeer naar Zeist. Station De Bilt werd in 1863 geopend, maar lag in de praktijk te ver van de oude dorpskern.

Om te voorzien in de behoeften van de boerderijen of uithoven kwamen bij de kloosters in de buurt ook ambachtslieden wonen, met name bakkers en smeden. Uit het smidsbedrijf ontwikkelden zich later ondernemingen die te maken hadden met metaal, zoals de firma Blas en Groenewegen, die onder meer hekwerk maakte. Al in de zeventiende eeuw was er een fabriek van vingerhoeden, waar later andere metaalwaren werden gefabriceerd. De productie maakte gebruik van een watermolen in de Biltse Grift. Er kwamen ook een gereedschapmakerij, een constructiewerkplaats en een fabriek van technische metaalwaren.

Doordat in het verleden de Wittevrouwenpoort ’s avonds gesloten was, stopten postkoetsen buiten Utrecht. De reizigers konden overnachten in De Bilt, waar een herberg en later meerdere hotels stonden. Deze stroom van reizigers en koetsen leidde ook tot de vestiging van rijtuigmakerijen, waarvan we er enkele zullen behandelen. Later legden rijtuigbouwers zich toe op de bouw van carrosserieën voor automobielen. In de twintigste eeuw zou zich ook de handel in auto’s ontwikkelen.

DAB

U bevindt u op de Rondleiding Industrieel Erfgoed. Voor het vervolg klik HIER