In 1793 kocht Jan de Rovere van Breugel (1757-1829) de Maartensdijkse buitenplaats Rustenhoven. Hij zou tot 1890 in handen blijven van zijn familie. Van Breugel was lid van de Utrechtse vroedschap tussen 1792 en 1795. Zijn steun aan de Oranjes leverde hem in 1815 het adels-predicaat jonkheer op. De Rovere was betrokken bij slavenarbeid in Suriname. (Gezicht op het huis Rustenhoven (Dorpsweg 187) te Maartensdijk, Utrechts Archief, catalogusnummer 849373. Foto gemaakt door N.M. Peeters.)

 

Meer informatie

 

De nieuwe edelman De Rovere van Breugel hoorde tot een aanzienlijk geslacht, dat een aandeel had in twee Surinaamse koffieplantages. Het ging om twee omstreeks 1750 door Pieter Cocq opgerichte bedrijven:  Kocqsdam (later Clifford Kocqshoven  geheten) en  Kokswoud  (Kocqswoud), respectievelijk aan de Warappa en Pericakreek, 215 en 67 hectares groot. Kokswoud had in 1828 54 slaven.

Jan was een verwant van Catharina Jacoba van Breugel die korte tijd getrouwd was met de zoon van Pieter Cocq, Simon Banning Clifford Cocq. Die volgde zijn vader als eigenaar van de plantages op. Simon overleed in 1803. Catharina’s huwelijk met Simon Banning Clifford Cocq leverde de familie Van Breugel in de persoon van Catharina Jacoba bij vererving in 1804 een aandeel op in Kocqshoven (de helft) en Kocqswoud (iets meer dan de helft) en ‘het nieuw aangekogte land van de plantage Belair’ (de helft).  (Bel-air aan de Pericakreek wordt in 1828 ook als militaire hoofdpost aangeduid.)

In een acte van 12 mei 1804 komt Jan de Rovere van Breugel voor als algemeen gemachtigde voor de erfenis inclusief de plantagebezittingen van Simon Banning Clifford Cocq. We lezen in dit document, dat: [Jan de Rovere van Breugel de benoeming goedkeurt] van de weledele heeren Jacob Stockel [en] Daniel Wagener, beide woonagtig in de colonie Suriname tot administrateuren en directeuren  van gezegde plantagien en dezelve heeren Stockel en Wagener respectievelijk op de kragtigste wijze doenlijk te constitueren en magtig te maken [voor het management van deze plantages]’

In 1819 worden M.A. van Breugel en A.M. van Breugel als mede-eigenaren van de  plantages Kocqswoud en Kockshoven genoemd. De laatste is waarschijnlijk de op Rustenhoven overleden Anna Maria de Rovere van Breugel, dochter van Jan de Rovere van Breugel. (1793-1874.)

Susan Legêne betoogt in haar boek De bagage van Blomhoff en Van Breugel, dat aristocratische initiatiefnemers van de aanleg van plantages en hun opvolgers een beeld van de arbeid daar leken te hebben, dat veel weg had van die van ontginningen in Nederland, zoals die van de Maatschappij van Weldadigheid van Johannes van den Bosch. Deze opvatting stond ver af stond van de harde werkelijkheid van de Surinaamse slaven.  Legêne schrijft  met name ook toe aan de negentiende eeuwse Van Breugels):

 

Het grote verschil tussen de Nederlandse ontginningen en de plantages overzee was natuurlijk dat overzee met geïmporteerde slaven werd gewerkt in plaats van met pachters en landarbeiders. Maar het is de vraag of dat door de initiatiefnemers principieel zo anders werd gezien. In elk geval lijkt het zelfbeeld van de aristocratie in dezen hetzelfde. Men maakte aanspraak op de grond en organiseerde daarop de landarbeid van derden. Dominee Kals, predikant in dezelfde regio van Suriname waar Pieter Cocq zijn plantages deed aanleggen, bespeelde de aristocratische sentimenten van deze landontginners in een voor Nederland vroeg anti-slavernijgeschrift uit 1756: ‘Christen-negers zou men een stuk grond moeten geven waarvan de opbrengst deels voor henzelf zou zijn. […] De kolonie zal door een en ander gaan bloeien, er zullen prachtige huizen, zelfs kastelen gebouwd worden en de blanke meesters zullen de status van de vaderlandse landjonkers en baronnen krijgen.” De negentiende-eeuwse generatie Van Breugel, hoewel wonend en werkend in de grote Nederlandse steden, zal hun plantagebezit in eerste instantie beslist vanuit dit ‘landjonker-sentiment beschouwen. […].

[Verder is het zo dat] ‘naast de waardering voor landontginning  […]  [ook] eenvoud en de nadruk op gezin en familiebanden tot de achttiende-eeuwse waarden en normen [behoren] die de kinderen Van Breugel met de paplepel werden ingegoten. Het is de eenvoud van rijke mensen die weliswaar gewend zijn aan personeel, aan een tuinman op de achtergrond, aan een weloverwogen esthetiek en ontwerp van hun directe leefomgeving, maar die hun leven niet in ledigheid doorbrengen. Hun werkzaamheid als eigenaars maakt de grond ook voor de gemeenschap productiever dan het vroegere communale gebruik ervan. En dat rechtvaardigt hun aanspraken erop’ [en de inzet van personeel en slaven].

 

Meer over Rustenhoven kan men lezen door HIER te klikken of via de zoekfunctie.

AD

Als u meer wilt weten, lees dan het boek De Bilt en zijn slavernijverleden van Dick Berents en Anne Doedens. U kunt het voor € 13,50 kopen in de boekhandel of bestellen HIER.

 

Bronnen en literatuur

Nationaal Archief, Inventaris van het digitaal duplicaat van het archief van de Administratie van Financiën in Suriname, 1751-1828 nr. 284; Surinaamsche Almanak voor het jaar 1821 (Amsterdam 1920); Utrechts Archief, nr. 3053, 34-4Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905, (notaris Wigman), 113; Susan Legêne, De bagage van Blomhoff en Van Breugel. Japan, Java, Tripoli en Suriname in de negentiende-eeuwse Nederlandse cultuur van het imperialisme (Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam 1998) 94.