Afgebeeld is het voorblad van een van de acht delen (Nieuwe) Wandelingen door Nederland met pen en potlood van Jacobus Craandijk uit de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw. Hieronder zijn portret (Brabants Historisch Informatie Centrum). Aan Craandijk danken we de beschrijving van een wandeling naar en door Maartensdijk bijna anderhalve eeuw geleden.

Verder is de beschrijving te lezen van deze wandeling vanuit Hilversum, in Craandijks Nieuwe wandelingen door Nederland van 1888. Interessant zijn diens opmerkingen over de herberg die ooit op de plaats van het voormalige  Maartensdijkse gemeentehuis stond, over de ‘steenen camers’ langs de dorpsweg, zijn loftuitingen over de Maartensdijkse burgemeester Frans Nicolaas Marius Eijck tot Zuylichem (1806-1876) en diens culturele betekenis.

AD

Craandijk over Maartensdijk omstreeks 1888

Tusschen  Hilversum en  Maartensdijk, een afstand van anderhalf uur, hebben wij geen tien huizen bespeurd, vijf of zes menschen ontmoet, geen hond hooren blaffen, geen haan kraaijen. [Bij het bereiken van de tolboom bij Hollandsche Rading] […] verandert het tooneel. ’t Is uit met de bosschen. Een kale weg loopt lijnregt door de open vlakte. Wij zien weêr weiden en slooten, de kenmerken van een’ gansch anderen bodem. Vóór ons maar nog op vrij grooten afstand, steekt de torenspits van Maartensdijk boven de daken en boomgroepen van het dorpje uit en slechts van verre bespeuren wij het digte houtgewas van Eijckenstein. Dit laatste gedeelte van den weg, misschien een twintig minuten lang, zou op een’ heeten zomerdag de wandeling naar Maartensdijk minder aanbevelenswaardig maken. Heden geeft het ons geen reden om ons te beklagen, dat wij geen gebruik hebben gemaakt van den trein, die daar juist komt aansnellen, en aan het stationsgebouwtje daarginds een oogenblik stopt. Wij zouden daardoor tijd hebben gewonnen, maar een’ genotrijken wandeltogt hadden wij gemist.

De hooge, ouderwetsche herberg de Tolakkers ligt op den hoek van den weg, die links naar den Maartensdijk loopt [het betreft het latere Maartensdijkse gemeentehuis.]. Want het dorp raakt maar met een zijner  uiteinden den straatweg van Hilversum naar Utrecht. Tegenover de herberg, aan de  andere zijde van den straatweg, zien wij een dier kloeke Stichtsche boerderijen, met schuren, hooiberg enen boomgaard, die zulk een gunstige gedachte aangaande de  welvaart van den landbouwer geven. Een weinig verder rijst uit de vlakke, vruchtbare weilanden het uitgestrekte, krachtige plantsoen van het buitengoed Persijn, dat sedert jaren der familie Van Hengst in Utrecht toebehoort. Voorts is er tot Utrecht toe niet veel meer te zien. ’t Is een aardige type eener  deftige, oudvaderlijke dorpsherberg, waar wij een oogenblik uitrusten. Wèl is in het ruime voorhuis, tevens de gewone gelagkamer, de oude schouw weggebroken, maar het vertrek met zijn met tegels bekleede wanden heeft toch nog niet geheel zijn antiek voorkomen verloren. […]

En nu het dorp in. ’t Is een lange straat, aan weerskanten met afzonderlijk staande  huizen bebouwd. Oorspronkelijk was het een dijk door de veenen, die waarschijnlijk reeds in de 7de eeuw door Karel Martel aan Willebrord waren geschonken en sedert  ontgonnen zijn. Wanneer men daarmede een’ aanvang heeft gemaakt is onbekend, misschien was het reeds in de 11de  eeuw. Oostveen heette eertijds de landstreek en, naar het schijnt, ook het dorp, dat later den naam aannam van den dijk, waarlangs het gebouwd werd. Aan onze regterhand staande huizen onmiddellijk langs den weg. Ter linker loopt een watering, zoodat ieder erf zijn brug heeft. Aan beide zijden  liggen weilanden, door slooten gescheiden. ’t Zijn meestal boerderijen,  arbeiderswoningen en eenige kleine winkels of werkplaatsen; slechts enkele huizen  van meer aanzien merken wij op. Maar bijna ieder huis heeft zijn’ tuin, de boerderijen  hun’ boomgaard, en de gansche lange dorpsstraat is beplant met iepen, populieren, eiken of kastanjes, – ook een zeer fraaije linde prijkt er – zoodat het, vooral inden zomer, als alles groen is […] een aantrekkelijk, schilderachtig geheel oplevert. Niet ver van de  spoorbaan ligt de kerk, een eenvoudig baksteenen gebouw met een’ niet zeer hoogen  toren […].  [Uit vroeger tijd ziet men] enkele nog gespaarde ‘steenen kamers’, sterke boerenhuizen,  vierkant, met gewelf den kelder gelijkvloers, waarboven de kamer en het dak tusschen  twee brandgevels, terwijl voorts het overige deel der woningen de schuur ertegenaan  is gebouwd. Mr. [Frans] Eyck van Zuylichem acht deze ‘steenen kamers’ afkomstig uit de 14de of 15de eeuw.

Iets eigenaardigs van Maartensdijk […] zijn de schutsluizen. [Zie hierover het bericht over de Maartensdijkse sluisjes of stuwen elders op deze site] […]. [De sluisjes worden geopend] wanneer een der lange, smalle schuiten moet worden doorgelaten.  Aan het einde van het dorp verandert het landschap van karakter. De grond is er hooger, de veenachtige weiden houden op. Statige beuken omzoomen den weg. Hier  beginnen de buitens. Thans zijn er nog twee. Beukenrijk is sedert eenige jaren  gesloopt en tegenover de plaats, waar het lag, staat in een weiland een oude, achtkantige duiventoren. Daar stond eertijds het door bisschop Schenk van Toutenburg gestichte jagtslot, dat reeds op ’t einde der vorige eeuw werd afgebroken. Op dit huis, zoo verhaalt een plaatselijke overlevering, had [na het Rampjaar] in 1673 de maarschalk Luxembourg zijn’ intrek genomen [zie de bijdrage over de lotgevallen van Luxembourg in 1673  elders op deze site] […] Het buitengoed Rustenhoven heeft hoog en zwaar opgaand hout en lange,  statige beukenlanen. […] Digt bij den weg staat het eenvoudige, deftige roodsteenen huis. ’t  Is een fraaije plaats, die zich niet door bijzonderen luister onderscheidt, maar ook niet met kunstmatigen en smakeloozen opschik pronkt. Vrij wat meer vertooning maakt het daaraan grenzende Eijckenstein, een groot wit gebouw, met zware kolommen aan het front […] Eijckenstein heeft zijn beteekenis, omdat  het de woonplaats was van den man, aan wien vooral de geschiedenis der oude vaderlandsche bouwkunst zooveel is verpligt, maar die ook met zooveel liefde en kennis aan het opsporen en  bewaren van oudheden zich wijdde, in een’ tijd, toen nog niet velen te onzent het belang daarvan hadden erkend Mr. F.N.M. [Frans] Eyck van Zuylichem [zie de bijdrage over Eyck  elders op deze site.]